Home

Wat is Patella luxatie ?

Patella luxatie is één van de meest voorkomende orthopedische aandoeningen, en de op één na belangrijkste oorzaak van kreupelheid vanuit de knie. De aandoening kan bij ieder hondenras voorkomen. Het is een misverstand dat patella luxatie alleen bij de kleinere (gezelschaps)hondenrassen voorkomt. Er zijn meer dan vijfentwintig rasverenigingen die hun honden laten onderzoeken op deze aandoening. Hetzij alleen de fokdieren, hetzij zoveel mogelijk honden binnen de Nederlandse populatie.

Rassen waarbij patella luxatie frequent voorkomt zijn (in alfabetische volgorde):

  • De Amerikaanse Akita
  • De Appenzeller Sennenhond
  • De Chow Chow
  • De Flatcoated Retriever
  • De Foxterriër draadhaar en gladhaar
  • De Havanezer
  • De Jack Russell Terriër
  • Het Kooikerhondje
  • De Pyreneese Berghond
  • De Shiba Inu
  • Het Vlinderhondje

Patella luxatie komt bij de kleinere hondenrassen vaker voor bij teven dan bij reuen. Bij de grotere rassen is de verhouding andersom, daar komt de aandoening vaker voor bij reuen dan bij teven.

Anatomie

Als een hond loopt, stuwt hij zijn lichaam met vier benen naar voren. De achterbenen leveren meer stuwkracht op dan de voorbenen: de achterhand verzorgt 70% van de stuwkracht. Deze stuwkracht wordt opgewekt door spierkracht, die via de gewrichten omgezet wordt in beweging. Één van de gewrichten in het achterbeen is het kniegewricht. Dit is een scharniergewricht: het bovenbeen scharniert op het onderbeen. Om het been te kunnen buigen en strekken, bevinden zich zowel in het boven- als in het onderbeen diverse spiergroepen (buigers en strekkers). De belangrijkste strekker van de knie zit aan de voorzijde van het bovenbeen, dit is de quadricepsspier(groep). Deze spier zit bovenaan vast op het dijbeen (femur) en onderaan, door middel van een pees, op een botkam (tuberositas) aan het scheenbeen (tibia). De pees kennen we als de “kniepees”. Omdat deze pees naar zijn aanhechting toe de buiging van de knie moet volgen, zou de pees over bot moeten glijden en aan slijtage onderhevig zijn. Om dit te voorkomen heeft zich in de pees een botje ontwikkeld: de knieschijf (patella).Bij een gezonde knie heeft de knieschijf op doorsnede een wat ovale naar driehoekig neigende vorm. De achterkant van de knieschijf – de naar achteren wijzende ‘punt’ van de driehoek – is voorzien van kraakbeen. Het aanhechtingspunt van de kniepees, de botkam aan het scheenbeen, ligt recht onder een groeve (trochlea) die midden onderin het dijbeen zit. De groeve is bekleed met kraakbeen. De knieschijf beweegt op en neer in deze groeve wanneer de knie gestrekt en gebogen wordt. De knieschijf wordt in de groeve gehouden (1) doordat hij door zijn ‘puntige’ vorm precies in de groeve past, (2) door de spierspanning in de quadricepsspiergroep en (3) door twee bandjes (retinaculum) die in het gewrichtskapsel ingebed liggen en die van de knieschijf recht naar achteren lopen. Als wij zitten en ons been gestrekt houden zonder onze spieren aan te spannen, dan kunnen we met de hand onze knieschijf van links naar rechts bewegen zonder dat de knieschijf uit de groeve in ons dijbeen komt. Datzelfde hoort ook bij de hond zo te zijn: bij het onbelaste been is de knieschijf iets heen en weer te bewegen zonder dat deze uit de groeve komt.

Patella luxatie: knieschijfontwrichting      

Wanneer de knieschijf niet meer op zijn normale plaats in de groeve van het dijbeen ligt, maar aan de binnen- of buitenzijde ernaast, dan spreken we van een patella luxatie. De aandoening kan zowel éénzijdig (aan één achterpoot) als beiderzijds (aan beide achterpoten) voorkomen. Er bestaan verschillende soorten en gradaties van patella luxatie, afhankelijk van de kant waar naar de luxatie optreedt, het ras en de oorzaak. Men onderscheidt vier groepen:

  1. Mediale (naar binnen) luxatie bij kleine en grote rassen
  2. Laterale (naar buiten) luxatie bij kleine rassen
  3. Laterale luxatie bij grote en reuze rassen
  4. Traumatische luxatie (mediaal of lateraal) bij alle rassen

Groep 1: Mediale luxatie bij kleine en grote rassen. Dit is de groep die we het meest aantreffen, bij honden, maar ook bij katten (zoals de Abessijn en de Devon Rex). Voor deze groep bestaat een gradatiesysteem, waarbij onderscheid wordt gemaakt in vier graden:

  • Graad 1: de knieschijf ligt in de groeve, maar kan met de hand geluxeerd worden, waarna ze bij loslaten spontaan terug in de groeve springt.
  • Graad 2: de knieschijf ligt meestal in de groeve, maar luxeert soms spontaan. Ze blijft even geluxeerd en springt daarna weer terug in de groeve.
  • Graad 3: de knieschijf is geluxeerd, maar kan met de hand nog terug in de groeve gedrukt worden, bij loslaten luxeert ze opnieuw.
  • Graad 4: de knieschijf is permanent geluxeerd en kan niet terug in de groeve gedrukt worden.

Wanneer de knieschijf geluxeerd is naar mediaal, valt het op dat de hond O-benen heeft, zeker bij graad 3 en 4. Bij graad 2 ziet men vaak dat de hond na luxatie de poot naar achteren of opzij strekt, waardoor de knieschijf weer in de groeve springt. Soms gebeurt dit met een huppelsprongetje. Men ziet dit ook wel bij laterale patella luxaties.

Groep 2: Laterale luxatie bij kleine rassen. Deze afwijking zien we meestal rond de leeftijd van vijf tot acht jaar. Afwijkingen aan het skelet zijn vaak miniem en meestal hebben we te maken met graad 1 of 2.

Groep 3: Laterale luxatie bij grote en reuze rassen. Meestal zien we de eerste symptomen rond de leeftijd van vijf à zes maanden, vaak aan beide knieën. Hetgeen dan het meest opvalt, zijn de X-benen. Graad 4 komt hier zelden voor.

Groep 4: Traumatische luxatie komt bij alle rassen en alle leeftijden voor, en is het gevolg van een ongeval (aanrijding, verkeerd neerkomen). Vaak zijn er ook andere structuren in en rond de knie beschadigd, of zit er een fractuur in de knieschijf. Meestal is de luxatie naar mediaal.

                       

Oorzaken

Bij de groepen 1, 2 en 3 gaat het om genetisch bepaalde anatomische afwijkingen.

Afwijkingen die voorkomen bij een mediale luxatie zijn:

  1. Coxa vara: afwijkende stand in het heupgewricht. Door een verkromming van het heupgewricht naar buiten, valt de quadricepsspier meer naar binnen (ligt niet meer midden op het dijbeen), waardoor ook de knieschijf naar binnen wordt getrokken.
  2. Genu varum: kromming in het onderste deel van het dijbeen: O-benen. Een buitenwaartse buiging van het dijbeen, waardoor de quadricepsspier meer naar binnen valt, en de knieschijf mee naar binnen wordt getrokken.
  3. Exorotatie (naar buiten draaien) van het onderste deel van het dijbeen. Hierdoor komt de groeve waarin de knieschijf glijdt meer naar buiten te staan. Omdat het aanhechtingspunt van de kniepees midden op het scheenbeen zit, wordt de knieschijf mee naar binnen getrokken.
  4. Ondiepe groeve: hoe minder diep de groeve, hoe gemakkelijker de knieschijf luxeert. Een normale druk van de knieschijf in de groeve is noodzakelijk om een mooie groeve te ontwikkelen. Wanneer de knieschijf er weinig of niet in ligt, krijgt men een sterk onderontwikkelde groeve, waaruit de knieschijf gemakkelijk luxeert. (Wat is kip en wat is ei?)
  5. Kromming van het bovenste deel van het scheenbeen naar binnen. Als het scheenbeen naar binnen gedraaid is, is ook het aanhechtingspunt van de kniepees naar binnen geplaatst, en ligt dus niet recht onder de groeve. Hierdoor wordt de knieschijf naar binnen getrokken.
  6. Endorotatie (naar binnen draaien) van het scheenbeen. Als het scheenbeen naar binnen gedraaid wordt, wordt ook het aanhechtingspunt van de kniepees naar binnen verplaatst, en ligt dus niet meer recht onder de groeve. Hierdoor wordt de knieschijf naar binnen getrokken.

Afwijkingen die voorkomen bij een laterale luxatie zijn:

  1. Coxa valga: verkromming van het heupgewricht naar binnen. Het omgekeerde van coxa vara. De knieschijf wordt in dit geval naar buiten getrokken.
  2. Genu valgum: kromming in het onderste deel van het dijbeen naar binnen: X-benen. Het tegenovergestelde van Genu varum. De knieschijf wordt hier naar buiten getrokken.
  3. Endorotatie (naar binnen draaien) van het onderste deel van het dijbeen.
  4. Ondiepe groeve.
  5. Kromming van het bovenste deel van het scheenbeen naar buiten.
  6. Exorotatie (naar buiten draaien) van het scheenbeen.

Bij groep 4 is de oorzaak zoals beschreven een trauma.

Ook kunnen andere aandoeningen ervoor zorgen dat de knieschijf minder stabiel in de groeve ligt. De ziekte van Cushing is een voorbeeld. Door verslapping van de spieren en pezen komt de knieschijf losser in de groeve te liggen, waardoor deze kan luxeren.

Gevolgen

Door het uit en in de groeve springen van de knieschijf, kunnen er in de loop van de tijd beschadigingen ontstaan aan het kraakbeen en het bot van zowel de knieschijf als de rand van de groeve. De rand zal langzamerhand afkalven. Ook zullen het gewrichtskapsel en de bandjes opgerekt worden. De combinatie van slijtage van de groeve en het oprekken van het gewrichtskapsel zorgen ervoor dat de knieschijf steeds gemakkelijker en daardoor vaker luxeert. De klachten van de hond zullen dan ook in de loop van de tijd toenemen. Naast de directe schade veroorzaakt door het uit en in de groeve springen van de knieschijf ontstaat er ook secundaire schade in het kniegewricht. Deze slijtage – artrose – is een probleem dat, indien aanwezig (onafhankelijk van de oorzaak), altijd verergert. Op de langere termijn kan een hond dus ook klachten krijgen als gevolg van de slijtage.

Klinische verschijnselen

Het is mogelijk dat er tijdens het lopen van een hond met patella luxatie geen afwijkingen te zien zijn. In ernstigere gevallen kan het voorkomen dat het dier af en toe de poot niet belast en ‘huppelt’ (met de betreffende achterpoot één of meerdere passen overslaat). In nog ernstiger gevallen wordt de poot permanent ontlast of zelfs permanent gebogen gehouden.

Behandeling

Afhankelijk van de graad en oorzaak van de patella luxatie kan er voor de volgende chirurgische ingrepen worden gekozen (ook combinaties van deze methoden worden toegepast):

  • Strak hechten van het gewrichtskapsel: hierdoor zal de knieschijf beter op zijn plaats blijven.
  • Uitdiepen van de groeve: hierdoor valt de knieschijf dieper in de groeve en zal minder gemakkelijk luxeren.
  • Teugeltechnieken: hierbij worden teugels van onoplosbaar materiaal gebruikt om de knieschijf op zijn plaats te houden en/of het aanhechtingspunt van de kniepees in de goede positie te houden.
  • Transpositie (verplaatsing) van het aanhechtingspunt: hierbij wordt de botkam waar de kniepees aan vastzit losgebeiteld van het scheenbeen en in de juiste positie vastgezet met pinnen.
  • Uitgebreide botchirurgie: in enkele gevallen zijn de anatomische afwijkingen van dien aard dat complete standscorrecties nodig zijn.

De vooruitzichten na chirurgie zijn uitstekend; doel van de chirurgie is compleet functioneel herstel.

Met dank aan:

  • Prof. Drs. F.J. Meutstege
  • Dutch Flatcoated Retriever Club
  • Nederlandse Vereniging van Liefhebbers van de Pyreneese Berghond
  • IJslandse Honden Club

Geraadpleegde literatuur:

  • Prof. Dr. L.J. Peelman, Erfelijke afwijkingen bij de hond (eerste druk, 2009) – Patellar luxation
  • Prof. Dr. H.A.W. Hazewinkel, Specialist Chirurgie der Gezelschapsdieren, Faculteit der diergeneeskunde, Universiteit Utrecht, Patella luxatie bij de hond
  • Drs. R.J. Maarschalkerweerd en Drs. C.D. van Zuilen, Specialisten Chirurgie der Gezelschapsdieren, Patella luxatie
  • Drs. L. Pillin, dierenarts WHG Dierenziekenhuis Rotterdam, Patella luxatie
  • www.dierendokters.com, Patella luxatie of losse knieschijf bij de hond

Hoe verloopt het onderzoek op patella luxatie?

Honden met een minimum leeftijd van 1 jaar worden op vrijwillige basis door de eigenaar aangeboden voor onderzoek.

Methoden

De hond wordt zonder sedatie (verdoving) op een onderzoektafel onderzocht, nadat is gevraagd over eventuele klachten met lopen, nu of in het verleden, en het tatoeage- of chipnummer is gecontroleerd.

1. Onderzoek bij het staande dier:

De onderzoeker staat achter de hond en omvat met beide handen gelijktijdig de beide knieën zodanig, dat de duimen lateraal (dit is aan de buitenzijde) op de trochlea femoris geplaatst worden, en de vingers over de patella heen de mediale zijde (dit is de binnenkant) van de trochlea femoris palperen. Dit heeft de bedoeling om na te gaan of er een verbreding ter hoogte van de trochlea aanwezig is, die zou kunnen duiden op een chronische artrose, c.q. op een geluxeerde patella. Vervolgens wordt, terwijl de knieën beide maximaal gestrekt worden, nagegaan of door druk vanaf lateraal, c.q. vanaf mediaal, de patella bij het staande dier te luxeren is naar mediaal, lateraal of in beide richtingen. De druk naar mediaal wordt uitgeoefend met de duim, die naar lateraal met de vingers. Tevens wordt daarbij gelet op het voorkomen van crepitatie (dat is een ruw schurend gevoel) in het femoro-patellair gewricht. Vervolgens wordt via de daarvoor geëigende handgrepen tijdens passieve buig- en strekbewegingen gecontroleerd of er pijn, crepitatie en/of habituele*** spontane patella luxaties optreden.

2. Onderzoek aan het liggende dier:

Bij het liggende dier wordt eerst opnieuw nagegaan of er tijdens buigen en strekken pijn, crepitatie of spontane luxaties voorkomen. Daarna wordt met één hand het spronggewricht omvat, waardoor rotatiebewegingen van het scheenbeen mogelijk worden. Door het scheenbeen te draaien wordt er via de kniepees getrokken aan de knieschijf: naar buiten bij exorotatie en naar binnen bij endorotatie. In sommige gevallen zal hierbij de patella ‘spontaan’, dat wil zeggen zonder zijwaartse druk, luxeren. Vervolgens wordt opnieuw, ook weer bij het zoveel mogelijk ontspannen dier, gecontroleerd of door middel van gelijktijdige rotatie en druk de patella te luxeren is uit de trochlea femoris.

Criteria voor een normaal gewricht

  1. Bij het staande dier mag tijdens passieve bewegingen**** geen pijn, crepitatie of spontane luxatie waargenomen worden.
  2. Bij het staande dier mag de patella niet luxabel zijn.
  3. Bij het liggende dier mag, noch tijdens de passieve bewegingen van buigen, strekken en rotatie, noch bij manuele druk de patella luxabel zijn.

De resultaten van het onderzoek worden in een bevindingenformulier genoteerd. De eigenaar krijgt een exemplaar van het ingevulde en ondertekende formulier.

* Een sesambeen is een verdikking – vrijwel altijd benig – in het verloop van een pees op een plaats waar deze pees voor zijn functie een (meestal zeer grote) druk uitoefent op het eronder liggende bot.

** Luxatie betekent: ontwrichting, uit de kom schieten (in dit geval uit de groef glijden).

*** Habitueel betekent: zo nu en dan

**** dat zijn bewegingen die door de onderzoeker worden uitgeoefend

U kunt geen inhoud op deze website kopiëren.